Toulouse-Lautrec en de vrouwen

René Princeteau in his studio by Toulouse-Lautrec – 1881Henri de Toulouse-Lautrec-Monfa werd in 1864 geboren in Albi, in zuidwest-Frankrijk, als oudste zoon van graaf Alphonse de Toulouse-Lautrec-Monfa en Adèle Tapié de Celeyran. Na de vroege dood van zijn broertje kwam er een definitieve verwijdering tussen de ouders. Toen hij dertien was, brak hij zijn dijbeen bij de val van een paard en een jaar later zijn andere. Dit had een groeistoornis ten gevolge, mogelijk verergerd door een botziekte die het mogelijke gevolg was van het feit dat zijn ouders neef en nicht waren. In elk geval werd de kleine Henri niets ontzegd en mocht hij gaan schilderen in Parijs. Hij ging in de leer bij een kennis van zijn eveneens schilderende vader, René Princeteau.              René Princeteau in zijn atelier, Lautrec 1881

Vervolgens kwam hij op het atelier van de befaamde schilder Léon Bonnat en toen die zijn atelierklas sloot in 1883, bij Fernand Cormon, waar hij net lang genoeg bleef om de komst van Vincent van Gogh mee te maken. Ook sloot hij daar vriendschappen met jonge kunstenaars als Emile Bernard.

Na zijn studie exposeerde hij onder de naam Tréclau en verkocht hij zijn eerste doek voor 150 franc aan Theo van Gogh: Poudre de riz, nog steeds in het Van Gogh Museum.

Toulouse-Lautrec, Poudre de riz, 1889, 56x46, vGM
Lautrec, Poudre de riz, 1889

 

 

Met zijn schildervrienden schuimde hij Montmartre af, met een speciale affiniteit voor de zelfkant van het leven, de bohémiens, de artiesten en de prostituees. Van een zakenman genaamd Père Forest of Forêt huurde hij een tuin, waar hij vrouwen van de straat mee naartoe nam om te portretteren. Een veel gebruikt model was de roodharige Carmen Gaudin, die model stond voor La blanchisseuse, dat in 2005 werd geveild voor $22,4 miljoen.

 

Marie-Clémentine Valadon (1865-1938) was een trapezeartieste op Montmartre die na een val niet meer als zodanig kon werken en beroepsmodel werd voor befaamde kunstenaars als Puvis de Chavannes, Edgar Degas en Auguste Renoir. Lautrec noemde haar Suzanne en kreeg een relatie met haar, net als overigens Puvis de Chavannes, Renoir en Erik Satie.

In 1896 publiceerde Lautrec een map met litho’s genaamd Elles, gebaseerd op de korte periode in 1894 die hij had doorgebracht in een bordeel op Montmartre. Uiterst invloedrijke litho’s, zowel wat stijl betreft (op Japanse houtsneden geïnspireerde art nouveau) als op onderwerp: vrouwen aan de zelfkant bij hun alledaagse verrichtingen.


Hij was gefascineerd door lesbische liefde, die hij veelvuldig uitbeeldde. Een van zijn favoriete was de clown Cha-U-Kao ( ‘chahut chaos’), laatste van zijn lievelingsartiesten in de Moulin Rouge.

Moulin Rouge
Toen in 1889 de Moulin Rouge werd geopend, zette Toulouse-Lautrec geen voet meer in de Moulin de la Galette. Hij portretteerde het publiek en de artiesten van het rauwe uitgaansleven niet op een glamoureuze, maar juist op een deerniswekkende, karikaturale dan wel onthullende manier. Daar waren in de eerste plaats de dansers van de chahut of quadrille (later cancan genoemd): de wijnhandelaar Jacques Renaudin (1843–1907) ofwel Valentin le Desossé (de botloze), Louise Weber (1866-1929) ofwel La Goulue (de slokop) en haar zuster Jeanne ofwel La Môme Fromage (het kaaskind).

Met de voormalige wasvrouw La Goulue had Lautrec een speciale vriendschap; toen ze de Moulin Rouge verliet en een eigen tent op de kermis begon, schilderde hij grote panelen voor haar om klanten te lokken, die het echter lieten afweten: ze eindigde haar leven in bittere armoede.

 

Jane Avril
Hechter nog was Lautrecs band met de melancholieke maar spectaculaire dansende Jane Avril, een van huis weggelopen meisje dat bij de fameuze hysterie-arts Charcot onder behandeling voor Sint-Vitusdans stond en bij het jaarlijkse ‘bal des folles’ in La Salpêtrière veel succes oogstte met haar eigenaardige wijze van dansen.

SalpêtrièreDéguisement Mi-carême 1903 (extrait du livre C2233)
La Salpêtrière: Déguisement pour Mi-carême en 1903

Zij werd een ster in de Moulin Rouge en vervolgens in Le Jardin de Paris en Les Ambassadeurs en bijgenaamd La Mélinite, naar een explosief.

Lautrec, omslag L'Estampe originale 1893 Museum of Modern Art
Jan Avril op de omslag van L’Estampe Originale, 1893

Zij was het timide, afstandelijke en intelligente tegendeel van La Goulue toen zij gevraagd werd om voor veel geld dier opvolgster in de Moulin Rouge te worden, maar werd een zelfs grotere ster. Helaas trouwde zij met de Duitse affichekunstenaar Maurice Biais, navolger van Lautrec, die haar vooral alleen liet en in 1926 stierf, zodat ze geen inkomen meer had en haar leven in armoede eindigde.

Yvette Guilbert
Yvette Guilbert (1865-1944) was een zangeres en actrice die via de populaire Eldorado en de chique Jardin de Paris in 1890 een grote ster werd in de Moulin Rouge met ruige, cabareteske liedjes met schuine teksten, die ze min of meer sprak als ‘diseuse’, stokstijf stilstaand in een lange, gele jurk met lange, zwarte handschoenen.

Edward VII, Freud en George Bernard Shaw waren bewonderaars van haar en ze werd vereeuwigd door affichekunstenaars als Jules Chéret, Théophile-Alexandre Steinlen en vooral Lautrec, die haar tientallen malen, schetste, tekende en schilderde op haar allerlelijkst, ‘omdat ze lelijk is’.

 

Deze slideshow vereist JavaScript.

 

Tijdruimteblog van Michel Didier
Emil Jannings and Yvette Guilbert in Faust

Later trad ze op in zwijgende films, zoals in het Duitse Faust van F.W. Murnau (1926) en in geluidsfilms van haar vriend Sacha Guitry. In 1929-30 nam ze een aantal van haar klassieke liedjes op, zoals Le fiacre en Madame Arthur.

 

 

La fée verte
Ondertussen woonde zijn moeder in Parijs, zodat ze een oogje kon houden op haar alcoholistische zoon. Lautrec dronk naast absint vooral zelfgemaakte cocktails, die hij zijn vrienden dwong te drinken bij hem thuis op vrijdagavond. De beruchtste was de ‘tremblement de terre’, bestaande uit drie delen absint en drie cognac. Hij had zelfs een uitgeholde wandelstok waar hij absint in bewaarde, zodat hij nooit droog stond.

Toulouse-Lautrec en de vrouwen
Gravin Adèle de Toulouse-Lautrec in haar salon in het Chateau Malrome in 1887

Moeder Adèle en zijn kunsthandelaar Maurice Joyant lieten hem opnemen in een kliniek, waar hij als een razende circustekeningen maakte om te bewijzen dat hij geestelijk niet afgetakeld was, maar velen geloofden dat hij in een gevorderd stadium van syfilis was, waar de alcohol een hoge versnelling aan gaf. Toen zijn situatie sterk verslechterd, nam zijn moeder hem mee naar een familiekasteel, waar hij in 1901 stierf.

Adèle en Joyant beheerden zijn nalatenschap en stichtten het museum in Albi met de grootste collectie van Lautrecs werk, dat in totaal bestaat uit 737 schilderijen, 275 aquarellen, 363 affiches en prenten, 5084 tekeningen en wat keramiek en glas-in-lood.

 

 

Plaats een reactie