Hans Makart (1840-84) was het absolute middelpunt van schilderkunstig Wenen in de negentiende eeuw. Decennialang beheerste deze ‘Malerfürst’ de smaak van de Dubbelmonarchie. Zo organiseerde hij in 1879 een Festzug ter gelegenheid van het zilveren huwelijk van keizer Frans Jozef en keizerin Elisabeth, een optocht in tot in detail ontworpen, historische kostuums, waarin hij zelf te paard de kunstenaarsafdeling leidde.
Een van zijn vele leerlingen was Emil Schindler, die zich toelegde op landschappen en een grote nationale reputatie kreeg na een opdracht van de kroonprins om de Kroatische kust in een reeks schilderijen vast te leggen.

Schindler was getrouwd met de zangeres Anna von Bergen, die hem in 1879 een dochter Alma Maria schonk. Achter de schijn van een gelukkig huwelijk school het overspel van Anna met de schilder Julius Victor Berger, eveneens een leerling van Makart, die korte tijd in Schindlers huis woonde terwijl deze in een kuuroord verbleef. In 1880 werd daaruit Margarethe Julie geboren, een halfzus van Alma dus.


Na de dood van Schindler in 1892 trouwde Anna met een leerling van hem, met wie ze al een poos een verhouding had. Deze Carl Moll, behalve schilder ook handelaar, werd een van de oprichters van de roemruchte Secession in 1897 en stimuleerde menige jonge kunstenaar, onder wie Oskar Kokoschka en Egon Schiele. In het moderne, dubbele huis dat Joseph Hoffmann voor hem en de schilder Kolo Moser op de Hohe Warte bouwde, gaf hij vele schitterende feesten waar de Weense avant-garde was uitgenodigd. Anna liet de meisjes wijselijk boven tijdens deze met drank overgoten partijen, maar bij een gelegenheid glipte de tiener Alma naar beneden en verbijsterde zij de gasten met haar schoonheid en esprit. Kolo Moser heeft haar verschillende vruchteloos gebleven aanzoeken gedaan, maar Gustav Klimt was haar eerste minnaar. Hij reisde de familie in 1897 zelfs achterna naar Italië, zodat Moll hem rechtstreeks moest manen zijn stiefdochter met rust te laten.
Alexander Zemlinsky

Alma werd voor de muziek voorbestemd en kreeg lessen piano en compositie. Ze knoopte een relatie aan met haar tweede leraar, Alexander von Zemlinsky, die ook Arnold Schönberg lesgaf. Alma speelde twee jaar lang met de ongelukkige Zemlinsky en componeerde een aantal liederen, die pas veel later werden uitgegeven en nog regelmatig worden uitgevoerd.
Op een bijeenkomst in huize Moll ontmoette Alma de dirigent van de Hofoper, Gustav Mahler, die 19 jaar ouder was. Ze trouwden in 1901 en kregen twee kinderen, Marie en Anna. Van de jaloerse Mahler moest Alma het componeren opgeven en zich in dienst van zijn kunst stellen.

Toen Marie in 1910 overleed aan roodvonk, zocht Alma troost bij een minnaar, de jonge Duitse architect Walter Gropius, die per ongeluk of expres een liefdesbrief adresseerde aan Mahler. De ongelukkige en terminaal zieke componist ging daarop in Leiden te rade bij Sigmund Freud. Hij droeg zijn 8e symfonie aan Alma op in een poging haar terug te winnen en schreef zijn 10e in een roes van verdriet, de partituur larderend met vertwijfelde uitroepen als ‘Almschi!’
Kort na Mahlers dood stuurde Freud de rekening naar Alma.


Na de begrafenis in 1911 zette Alma de verhouding met Gropius voort, maar knoopte er tevens een aan met Oskar Kokoschka, het enfant terrible van de Weense avant-garde, die zij ontmoette in de salon van Bertha Zuckerkandl. Het werd een heftige relatie van drie jaar, die zij vergeefs verborgen hield voor Gropius. Hij verbrandde in een vlaag van jaloezie een van de zeven waaiers die Kokoschka als ‘geschilderde liefdesbrieven’ aan Alma stuurde.


Kokoschka bleek een vurige maar pathologisch jaloerse adolescent, die zijn bezitsdrang zover dreef dat Alma hem tenslotte loosde door hem herhaaldelijk ‘lafaard’ te noemen tot hij in 1915 vrijwillig dienst nam in het Oostenrijkse leger. Dankzij de bevriende architect en mecenas Adolf Loos werd hij ingedeeld bij een elitekorps dragonders, wat niet verhinderde dat hij zwaargewond raakte – maar Alma kwam hem niet bezoeken.
In 1917 verhuisde hij naar Dresden, waar hij een aanstelling aan de academie kreeg en, om zich te bevrijden van de beklemming die Alma nog altijd op hem uitoefende, een pop van haar liet maken.

Als hoogtepunt van een feest bij Kokoschka, waarbij de pop rondging en met wijn werd besmeurd, onthoofdde Oskar de pop en begroef hem in de tuin. De volgende ochtend liet de politie hem de pop opgraven om te zien of het echt geen vrouw was geweest.

Alma trouwde in 1915 met Gropius, met wie zij een dochter Manon kreeg. Een tweede kind in 1918 was ongetwijfeld van haar minnaar Franz Werfel, een schrijver van eveneens joodse en Tsjechische komaf. De zwaargewonde Gropius werd naar Wenen overgebracht en kwam daar achter de affaire en liet zich scheiden. Alma leefde met Werfel en trouwde hem pas in 1929, toen ze haar liefde voor hem allang kwijt was. Manon stierf in 1935.
Alma’s oudste kind Anna was ook bestemd voor een muzikale loopbaan en raakte als zestienjarige verliefd op de jonge dirigent Rupert Koller. Het huwelijk strandde al spoedig, maar Anna werd nog wel een paar keer geportretteerd door haar schoonmoeder, de schilderes Broncia Koller-Pinell.

In 1924 werd zij voorgesteld aan de jonge componist Ernst Krenek, wie Alma de opdracht had gegeven Mahlers 10e symfonie uit te werken, hetgeen hij tot Alma’s grote teleurstelling maar zeer gedeeltelijk wilde doen. Het huwelijk met Anna duurde slechts tien maanden. Een paar jaar later trad zij in het huwelijk met de jonge uitgever Paul Zsorny, die door Alma was overgehaald Werfels eerste roman en Mahlers muziek uit te geven. Op haar 25e had Anna er al drie scheidingen opzitten.

Begin jaren dertig had zij, als linkse intellectueel, een langdurige affaire met de extreemrechtse politicus en minister Kurt Schuschnigg, die de relatie beëindigde toen zijn vrouw verongelukte. Alma was intussen in steeds rechtser en antisemitischer vaarwater beland (vooral dankzij haar stiefvader Carl Moll, die na de nederlaag van de nazi’s zelfmoord pleegde), hetgeen haar niet belette met linkse en joodse kunstenaars, schrijvers, componisten en theatermakers om te gaan. Na de Anschluss in 1938 moest zij met haar man Werfel vluchten naar Amerika, waar zij het middelpunt werd van een culturele salon van émigrés.

Uiteindelijk stierf zij als genaturaliseerde Amerikaanse in 1964 en werd ze bij haar eerste man bijgezet in Wenen. Alma was een van de grootste en meest aanbeden, maar tegelijk meest omstreden en gehate muzen van de twintigste eeuw.
